pisser
- pis·ser
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pisser | pissers |
verkleinwoord | pissertje | pissertjes |
de pisser m
- Het woord pisser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pisser" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ pisser op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pisser |
pissais |
pissé |
eerste groep | volledig |
pisser
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -er in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 91 %
- Prevalentie Vlaanderen 93 %
- Woorden in het Frans
- Woorden in het Frans van lengte 6
- Woorden in het Frans met audioweergave
- Werkwoord in het Frans
- Spreektaal in het Frans