parkwachter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

parkwachter
Uitspraak
Woordafbreking
  • park·wach·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord parkwachter parkwachters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de parkwachterm

  1. (beroep) opzichter in een (natuur)park
    • "Het belang van die voetafdruk is dat het staat voor een moment dat is bevroren in de tijd, toen een vleesetende dinosaurus op die plek stond en een afdruk van zijn voet achterliet", zei een parkwachter tegen de BBC.[2] 
    • De bedrijven gaan samen films en games maken en het eerste project wordt dus de verfilming van Firewatch. In de game kruipt de speler in de huid van Henry, een parkwachter in een Amerikaans natuurreservaat. Het enige contact dat hij heeft, is met Delilah, een andere parkwachter waarmee hij via een walkietalkie communiceert. Rich Sommer (Mad Men) en Cissy Jones (The Walking Dead) namen de stemmen voor hun rekening.[3] 
    • Het zielige bizonkalfje dat afgelopen weekend werd ’gered’ door toeristen in Yellowstone National Park in de Verenigde Staten, is afgemaakt door parkwachters.[4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 20 december 2017
  3. de Telegraaf 27 september 2016
  4. de Telegraaf 17 mei 2016
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be