Naar inhoud springen

pacemaker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pace·ma·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘gangmaker in de sport’ voor het eerst aangetroffen in 1889 [1]
  • Het is een leenwoord uit het Engels, samengesteld uit pace en maker.
enkelvoud meervoud
naamwoord pacemaker pacemakers
verkleinwoord pacemakertje pacemakertjes

Zelfstandig naamwoord

pacemaker m

  1. (medisch) (elektrotechniek) een elektronisch instrument voor het hart
    • Veel mensen hebben tegenwoordig een pacemaker. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen