overheen
Uiterlijk
- over·heen
- samenstelling van over en heen
vnw. bijw. | ||
---|---|---|
voorzetselbijwoord | overheen | |
persoonlijk | eroverheen | |
aanwijz. | nabij | hieroverheen |
veraf | daaroverheen | |
vragend/betrekk. | waaroverheen |
overheen
- prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord drukt een bedekking of overspanning uit
- Er ligt een brug overheen.
- Je doet hier dan nog een laag overheen.
- prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord drukt een overwinning van mentale problemen uit
- Hij was er nog lang niet overheen.
overheen
Zowel scheidbaar als niet gescheiden
- drukt het passeren van een grenslijn uit
- Een kleinere groep (ca. 20% van hen die overheen de gemeentegrens verhuizen) migreert van of naar het buitenland.[1]
- Hij reed over de brug heen.
- In het zuiden niet gescheiden, in het noorden meestal wel.
- Het woord overheen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overheen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Vlaamse statistieken, strategisch management en surveyonderzoek
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be