oplichting

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·lich·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oplichting oplichtingen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de oplichtingv

  1. bedrog waarbij men iemand geld of goed afhandig weet te maken
    • Hij was betrokken in vele zaken met betrekking tot oplichting, dus dat is niet iemand waar je zaken mee wilt doen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be