oogsten

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oog·sten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oogsten
oogstte
geoogst
zwak -t volledig

Werkwoord

oogsten

  1. overgankelijk het volgroeide gewas van het veld halen
    • Het vlas is al geoogst. 
     Ze dronken voorzichtig van een halve fles laat geoogste moezelwijn, voor namelijk om iets voor zich te hebben staan op de mooi gesneden tafel in de erker.[1]
  2. (figuurlijk) als reactie krijgen
    • Zijn prachtige solo oogstte een luid applaus met bravogeroep. 
  3. (veeteelt) (eufemisme) het vergassen en villen van dieren zoals nertsen
Gelijkklinkende woorden
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

oogsten mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord oogst

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044625691
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be