Naar inhoud springen

onrust

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·rust
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van rust met het voorvoegsel on-
enkelvoud meervoud
naamwoord onrust onrusten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

onrust v/m

  1. het verstoord zijn van de maatschappelijke of sociale orde, verstoord zijn van de rust in een bepaalde groep mensen
    • Een aantal incidenten zorgde voor onrust in de wijk. 
    • In de partij is onrust ontstaan over het voorstel. 
  2. het niet kalm of rustig zijn van het gemoed van iemand, het opgewonden zijn
    • Hij had al een tijdje een vreemde, nog nooit eerder beleefde onrust in zijn hart gevoeld. [1] 
Verwante begrippen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be