nova

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • no·va
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nova nova's
novae
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

nova v

  1. (astronomie) verheldering van een ster in korte tijd (van Lat. stella nova; nieuwe ster)
Hyponiemen

Zelfstandig naamwoord

de novamv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord novum, nieuwigheden
Synoniemen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Esperanto

  enkelvoud meervoud
  nominatief     nova     novaj  
  accusatief     novan     novajn  

Bijvoeglijk naamwoord

nova

  1. nieuw