nebbisj

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neb·bisj
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

nebbisj

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) zielig

Tussenwerpsel

nebbisj!

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) och!, helaas! jammer! (uitroep van medelijden of spijt)
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
9 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen