naverwant

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·ver·want
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen naverwant
verbogen naverwante
partitief naverwants

Bijvoeglijk naamwoord

naverwant

  1. daaraan gekoppelde; daarmee samenhangend
     Met de groei van onze bevolking en naverwante woningbouw is het onmogelijk een luchthaven van dergelijke omvang op de huidige lokatie te handhaven.[4]
enkelvoud meervoud
naamwoord naverwant naverwanten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

naverwant m

  1. een nabij familielid
Synoniemen

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1 naverwant op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Bronlink Weblink bron “’Verplaats Schiphol naar eiland voor de kust’” (04 sep. 2018), De Telegraaf
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be