familielid
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: familielid (hulp, bestand)
Woordafbreking
- fa·mi·lie·lid
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van familie en lid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | familielid | familieleden |
verkleinwoord | familielidje | familielidjes |
Zelfstandig naamwoord
familielid o
- persoon beschouwd in zijn verhouding tot degenen met wie hij een familie uitmaakt
Synoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord familielid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "familielid" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be