native
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Engels
Uitspraak
Woordafbreking
- na·tive
Bijvoeglijk naamwoord
native
- inheems, geboren en getogen, geboorte-
- «He visited his native land.»
- Hij bezocht zijn geboorteland.
- «He visited his native land.»
enkelvoud | meervoud |
---|---|
native | natives |
Zelfstandig naamwoord
native
- inheemse, autochtoon, inboorling
- «The natives were restless.»
- De inboorlingen waren onrustig.
- «The natives were restless.»