Naar inhoud springen

naïviteit

Uit WikiWoordenboek
  • na·i·vi·teit
enkelvoud meervoud
naamwoord naïviteit naïviteiten
verkleinwoord

de naïviteitv

  1. het nog niet gevormd of beschadigd zijn door het leven en daardoor wereldvreemd
    • Wat we door de afwijzing van de televisie nog buiten de huiskamer probeerden te houden, hebben we via onder meer (ongefilterd!) internet en iPhone dubbel en dwars binnengehaald. Spreekt er uit deze ontwikkeling niet een groot stuk naïviteit? [2] 
    • Waarschijnlijk is het management, zonder dat Dotan het wist, uit naïviteit en enthousiasme met dat trollenleger begonnen. Ik vraag me af of Dotan dat in de gaten had. Hem kennende waarschijnlijk niet. [3] 
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]