module
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mo·du·le
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | module | modulen modules |
verkleinwoord | moduletje moduultje |
moduletjes moduultjes |
Zelfstandig naamwoord
- min of meer zelfstandig onderdeel van een groter geheel
- (onderwijs) een blok lesmateriaal dat een min of meer afgesloten geheel vormt
- (biologie) deel van een modulair organisme
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord module staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "module" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Spaans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
modular |
module
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van modular
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van modular
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van modular
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /mɔdʊlɛ/
Woordafbreking
- mo·du·le
Zelfstandig naamwoord
module
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Onderwijs in het Nederlands
- Biologie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 6
- Werkwoordsvorm in het Spaans
- Woorden in het Tsjechisch
- Woorden in het Tsjechisch met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Tsjechisch