modem
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mo·dem
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘toestel t.b.v. telefoonaansluitingen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1973 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | modem | modems |
verkleinwoord | modempje | modempjes |
Zelfstandig naamwoord
- (elektronica), (communicatie) in- of extern apparaat dat digitale signalen omzet in analoge (moduleert) en vice versa bij ontvangst reconstrueert (demoduleert), zodat computers over telefoonlijnen met elkaar kunnen communiceren
Hyponiemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord modem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "modem" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /mɔdɛm/
Woordafbreking
- mo·dem
Zelfstandig naamwoord
modem
- instrumentalis enkelvoud van modus
Paroniemen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Elektronica in het Nederlands
- Communicatie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %
- Woorden in het Tsjechisch
- Woorden in het Tsjechisch met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Tsjechisch