mijnheer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mijn·heer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mijnheer mijnheren
verkleinwoord mijnheertje mijnheertjes

Zelfstandig naamwoord

de mijnheerm

  1. een aanspreektitel voor een man
    • Mijnheer, wilt u dit nog even ondertekenen? 
  2. de heer des huizes
  3. een titel voor marineofficieren
    • Ik ben aanwezig, mijnheer. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen