menigwerf

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·nig·werf
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

menigwerf [1]

  1. heel vaak, meestal
     Neen, te loochenen valt het niet, de kerk verzaakte haar plicht; den arme werd menigwerf tekort gedaan. Doch de tijd mocht daar zijn, dat de kerk weder opwake.”[2]
     O, hoe menigwerf zegende zij in mijn tegenwoordigheid die heilzame roeden en uren van lijden, die haar aanleiding gegeven hadden tot zelfkennis, tot aanmerking van haar nietigheid, erkentenis van haar zwakheid, opwekking van haar Godsvrucht, verbetering van leven, en verdubbeling van gebeden![3]
Synoniemen

Gangbaarheid

30 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Johan Polder
    “Zorg van de toekomst doet appel op christelijke barmhartigheid” (22-10-2011), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink Weblink bron
    B. Hooghwerff
    “Louise van Oranje beleefde gelukkige omkeer” (13-03-2018), Reformatorisch Dagblad
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be