listig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lis·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen listig listiger listigst
verbogen listige listigere listigste
partitief listigs listigers -

Bijvoeglijk naamwoord

listig

  1. in staat en bereid om iemand te misleiden
    • Een listige danser bestal afgelopen nacht een 21-jarige Brusselaar in de Zeelstraat[2] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen