limbo

Uit WikiWoordenboek
1. dans uit Trinidad waarbij men met achterovergebogen lichaam onder een steeds lager gehouden horizontale lat door moet bewegen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lim·bo
Woordherkomst en -opbouw
  • o/m van Latijn limbo "aan de rand"
  • m [1]: verwijzing naar de religieuze betekenis (o/m) omdat de dans oorspronkelijk als ritueel was bedoeld om geliefden uit het voorgeborchte naar de hemel te laten gaan
  • m [2]: afgeleid van Limburg met het achtervoegsel -o [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord limbo limbo's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

limbo o / m

  1. (religie) (rooms-katholiek) plaats voor de zielen van mensen die niet als zondaars kunnen worden beschouwd en dus niet naar de hel gaan, maar die niet gedoopt zijn en dus ook niet tot de hemel worden toegelaten
  2. (figuurlijk) aparte tussenpositie die men krijgt toebedeeld
Synoniemen
enkelvoud meervoud
naamwoord limbo limbo's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de limbom

  1. dans uit Trinidad waarbij men met achterovergebogen lichaam onder een steeds lager gehouden horizontale lat door moet bewegen
  2. (pejoratief) iemand uit Limburg

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Latijn

Zelfstandig naamwoord

  1. ablatief van limbus op, in of vanuit de rand
Overerving en ontlening


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • lim·bo
Naar frequentie 16236
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   limbo                    
genitief   limbos                    

Zelfstandig naamwoord

limbo

  1. (dans) een Caribische dans
Hyperoniemen