leve

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·ve

Werkwoord

vervoeging van
leven

leve

  1. aanvoegende wijs van leven
    • Leve de koningin! 

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /leːvɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
leve
leefdje,
hist. loof
geleef,
hist. gelaove
klasse 2 volledig

Werkwoord

leve

  1. houden van


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·ve
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord lifa
Naar frequentie 465
vervoeging
onbepaalde wijs leve
tegenwoordige tijd lever
verleden tijd levde
voltooid
deelwoord
levd
onvoltooid
deelwoord
levende
lijdende vorm leves
gebiedende wijs lev
vervoegingsklasse Klasse 3 zwak
opmerking

Werkwoord

leve

  1. overgankelijk leven


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·ve
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord lifa.
vervoeging
onbepaalde wijs leve
leva
tegenwoordige tijd lever
verleden tijd levde
voltooid
deelwoord
levd
levt
onvoltooid
deelwoord
levande
lijdende vorm levast
gebiedende wijs lev
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

Werkwoord

leve

  1. overgankelijk leven
Schrijfwijzen


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·ve
  enkelvoud meervoud
mannelijk leve leves
vrouwelijk leve leves

Bijvoeglijk naamwoord

leve

  1. licht (niet zwaar)
  2. ragfijn
Synoniemen

Verwijzingen