Naar inhoud springen

landloper

Uit WikiWoordenboek
  • land·lo·per
enkelvoud meervoud
naamwoord landloper landlopers
verkleinwoord landlopertje landlopertjes

de landloperm [3]

  1. zwerver zonder beroep en vaste verblijf- of woonplaats en/of bestaansmiddelen (op het platteland)
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]