knol

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knol
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vlezige wortel’ voor het eerst aangetroffen in 1515 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord knol knollen
verkleinwoord knolletje knolletjes

Zelfstandig naamwoord

knol m

  1. een verdikte wortelstok waarin een plant voedsel opslaat
  2. (groente) koolraap, een eetbare wortel van een plant uit het geslacht Brassica
    • We hebben gisteren een knolletje gegeten. 
  3. een aftands werkpaard
    • En [dit was] niet zomaar een knol, maar Roccinant, het paard van Don Quichot. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen