knipoog
Uiterlijk
- knip·oog
- samenstelling van knip en oog [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knipoog | knipogen |
verkleinwoord | knipoogje | knipoogjes |
de knipoog m
- teken met een oog om verstandhouding of waardering uit te drukken
1. teken met een oog om verstandhouding of waardering uit te drukken
vervoeging van |
---|
knipogen |
knipoog
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knipogen
- Ik knipoog.
- gebiedende wijs van knipogen
- Knipoog!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knipogen
- Knipoog je?
- Het woord knipoog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knipoog" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be