klokkentoren
Uiterlijk
- klok·ken·to·ren
- samenstelling van klok en toren met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klokkentoren | klokkentorens |
verkleinwoord | klokkentorentje | klokkentorentjes |
klokkentoren m
- een toren met bovenin een of meer lui- of slagklokken of een carillon
- De galmgaten in de klokkentoren hadden geen galmborden.
- ▸ Er ontvouwde zich een geraffineerd panorama bij de bocht. Aan het einde van de kade langs de gracht, die met eenvoudige meerpalen van blank hout was gearceerd, was de slanke boog van de Ponte del Gafaro getekend voor de oudroze gevel van een laag palazzo, die was voorzien van zeven hoge puntige ramen in een witmarmeren sponning en werd bekroond met de klokkentoren van een kerk daarachter.[1]
1. een toren met bovenin een of meer lui- of slagklokken of een carillon
- Het woord klokkentoren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klokkentoren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 24
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be