junior
Uiterlijk
- ju·ni·or
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘de jongere (achter namen)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1795 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | junior | junioren juniores juniors |
verkleinwoord | - | - |
de junior m
- (sport) iemand in een jongere leeftijdsklasse
- Hij is onder de junioren een groot talent.
stellend | |
---|---|
onverbogen | junior |
verbogen | junior |
junior
- een vaak achtergeplaatste aanduiding die een zoon aanduidt die de gelijke naam heeft als de vader
- Nee ik bedoelde Jan Martens junior, niet zijn vader.
- Het woord junior staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "junior" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "junior" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be