jodelaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Zwitserse jodelaars
Uitspraak
Woordafbreking
  • jo·de·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord jodelaar jodelaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de jodelaarm

  1. (muziek) iemand die jodelt
    • Een 25-koppige jury, bestaande uit onder meer voetballers, schrijvers en bekende jodelaars, zal de liederen beoordelen. De winnende hymne wordt nog wel ter goedkeuring aan de regering voorgelegd, voordat de Zwitsers het kunnen instuderen.[1] 
    • Het Oostenrijkse Pinzgau nodigt wandelaars op een nieuw wandelpad uit de jodelaar in zichzelf los te laten. Bij rusthaltes langs de route zijn 'audiostations' geplaatst waar jodelaars in spe de kunst kunnen afluisteren, meldde de Oostenrijkse staatsomroep ORF.[2] 
Hyperoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen