jennen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jen·nen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘plagen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1937 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
jennen
jende
gejend
zwak -d volledig

Werkwoord

jennen

  1. overgankelijk pesten, uitdagen
    • Hou eens op je broertje te jennen. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen