inlassing

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·las·sing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord inlassing inlassingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de inlassingv

  1. iets toevoegen in iets anders
    • In juli werd afgesproken dat private investeerders 21 procent op hun Grieks staatspapier zouden moeten afschrijven. De ECB schrijft in een voetnoot in het rapport „het niet eens te zijn met de inlassing van deze illustratieve scenario’s met betrekking tot een hogere bijdrage van de private sector in dit rapport.” [2] 
Antoniemen
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen