inkorten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·kor·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inkorten
kortte in
ingekort
zwak -t volledig

Werkwoord

inkorten

  1. Iets korter maken. Iets kleiner maken.
    • Ik zou u aanraden de rok een ietsje te laten inkorten. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be