lessen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • les·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘blussen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
lessen
leste
gelest
zwak -t volledig

Werkwoord

lessen

  1. overgankelijk met vocht de dorst beëindigen
    • De regen leste eindelijk de dorst van het wanhopige wild. 
  2. inergatief (spreektaal) les nemen
    • In welke auto heb jij gelest? 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de lessenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord les
     De lessen die hij me die avond leerde waren geheel anders dan ik had verwacht.[2]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen