ijver
Uiterlijk
- ij·ver
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘toewijding’ voor het eerst aangetroffen in 1542 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ijver | - |
verkleinwoord | - | - |
de ijver m
- de bereidheid om hard te werken
1.
vervoeging van |
---|
ijveren |
ijver
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ijveren
- Ik ijver.
- gebiedende wijs van ijveren
- IJver!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ijveren
- IJver je?
- Het woord ijver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ijver" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "ijver" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ijver op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be