holpijp

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hol·pijp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord holpijp holpijpen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de holpijpv / m

  1. (muziek) stem van een orgel; open fluitwerk in het orgel
     Als ik een holpijp of een prestant trek, hoor ik échte orgelklanken. Dat verveelt nooit. Elke stem heeft een eigen karakter. Het orgel verrast mij nog regelmatig.”[2]
     De Holpijp 8’ en Fluit 4’ vangen de melancholie van Mozarts heerlijke Variaties in d, een deel van een strijkkwartet, bewerkt voor vier handen door Van Oortmerssen.[3]
  2. (varens) Equisetum fluviatile op Wikispecies een plant uit de paardenstaartenfamilie met een holle steel
  3. (gereedschap) buisje met aan een kant een scherpe rand en aan de andere kant een stevige steel, bestemd om ergens een rond gat in te slaan

Gangbaarheid

51 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Gert de Looze
    “Houten pijpen vormen het handelsmerk van Klop” (03-03-2016), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink Weblink bron
    Piet van de Wege
    “Recensie: Gorkumse vestingklanken” (05-07-2019), Reformatorisch Dagblad
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be