hire
Uiterlijk
enkelvoud | meervoud |
---|---|
hire | hires |
hire
- (economie), (persoon) nieuw aangenomene, nieuw ingehuurde
- «The company announced 60 new hires.»
- Het bedrijf kondigde aan 60 mensen aangenomen te hebben.
- «The company announced 60 new hires.»
- (economie) huur
- «It was for hire.»
- Het was te huur
- «It was for hire.»
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to hire |
he/she/it | hires |
verleden tijd | hired |
voltooid deelwoord |
hired |
onvoltooid deelwoord |
hiring |
gebiedende wijs | hire |
hire
- overgankelijk huren
- «They hired a car to go to the beach.»
- Ze huurden een auto om naar het strand te rijden.
- «They hired a car to go to the beach.»
- overgankelijk, (economie) inhuren, aannemen, in (tijdelijke) dienst nemen
- «They hired two more workers.»
- Ze namen nog twee medewerkers aan.
- «They hired two more workers.»
- To hire kan ook worden gebruikt wanneer het object een of meer personen (tuinlieden, loodgieters, advocaten enz.) betreft. Wanneer gaat het om zaken (gebouwen e.d.) die worden gehuurd, is to rent het gebruikelijkst.