hergebruik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • her·ge·bruik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hergebruik -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hergebruik o [1]

  1. het opnieuw gebruiken,de recycling
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
hergebruiken

hergebruik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hergebruiken
    • Ik hergebruik. 
  2. gebiedende wijs van hergebruiken
    • Hergebruik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hergebruiken
    • Hergebruik je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen