handbezem

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

man met handbezems
Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·be·zem
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handbezem handbezems
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de handbezemm

  1. (huishouden) veger waarmee men vuil op een blik kan schuiven (handbezem en vuilnisschep)
     Standhouder Gerrit Lammers uit Lochem brengt heksenbezems aan de man. ”Vliegen zonder garantie” meldt een kartonnen uithangbord. „Ze komen wel eens met een gebroken been naar beneden”, verklaart de uitbater. Zijn van berkenhout gemaakte handbezems vonden vorig jaar gretig aftrek op NaarBuiten. Daarom staat Lammers er nu weer.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Evert van Dijkhuizen
    “Shoppen, sjouwen en zweten” (1 augustus 2002), Reformatorisch Dagblad