habitus
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ha·bi·tus
Woordherkomst en -opbouw
- van Latijn habitus zn , in de betekenis van ‘uiterlijke gedaante’ aangetroffen vanaf 1803 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | habitus | habitus |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
habitus m
- gewone uiterlijke gedaante, houding of gedrag bij mens, plant en dier
- meervoud van het zelfstandig naamwoord habitus
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord habitus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "habitus" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "habitus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ habitus op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 79 %
- Prevalentie Vlaanderen 78 %