gewijs

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: -gewijs


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·wijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gewijs -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het gewijso

  1. herhaaldelijk met vinger of arm een bepaalde richting aanduiden
     Door het geroep en gewijs kwamen steeds meer omstanders af op de noodsituatie waarna langzaam een menselijke ketting werd gevormd vanaf het strand naar het gezin.[2]
  2. (juridisch) (Vroegnieuwnederlands) bindende uitspraak van een rechter
      De Koningin Anna Bullen, toen zy het gewijs om onthooft te worden, van de Koning, haar man, ontfangen had, zey en, tot zeker Edelman: Gebied my aan den Koning, en zeg hem dat hy, in mijn vordering te betragten, zeer volstandig is; Want hy van een bloote Iuffer, die ik was, my een Marquizin gemaakt heeft; van een Marquizin een Koningin, en nu daar geen hooger trap van aardsche eer overig is, maakt hy my een Martelaresse.[3]
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2024 Weblink bron “Gezin door menselijke ketting gered van gevaarlijke onderstroom in zee” (12 juli 2017) op nu.nl op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2024 Weblink bron “De klugtige tyd-verdryver.” (1653), Simon de Vries, Utrecht, p. 174