geschäftlich

Duits

Uitspraak

• Geluid:  geschäftlich    (hulp, bestand)
• IPA: / ɡəˈʃɛftlɪç /

Woordafbreking

• ge·schäft·lich

Woordherkomst en -opbouw

• Afleiding van het Duiste zelfstandige naamwoord Geschäft (Nederlands: zaak) met het achtervoegsel -lich

stellend	vergrotend	overtreffend
geschäftlich	-	-
alle verbuigingsvormen

Bijvoeglijk naamwoord

geschäftlich (alleen attributief in gebruik; geen trappen van vergelijking)

1. (handel) commercieel, zakelijk
2. formeel, onpersoonlijk

   «Manchmal lohnt es sich, auf den Firmenwagen zu verzichten und lieber das Privatauto für geschäftliche Zwecke zu nutzen.»

   Soms is het de moeite waard om de bedrijfswagen op te geven en de privéauto liever voor zakelijke doeleinden te gebruiken.

Synoniemen

• rechtsgeschäftlich

Antoniemen

• [1]: öffentlich
• [1]: privat

Typische woordcombinaties

• geschäftlich verreisen
• geschäftliche briefe
• mit jemand in geschäftlicher Verbindung stehen
• das geschäftliche Treiben
• die geschäftlichen Verpflichtungen