fulmineren
Uiterlijk
- Geluid: fulmineren (hulp, bestand)
- ful·mi·ne·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘heftig uitvaren’ voor het eerst aangetroffen in 1574 [1]
- Naamwoord van handeling van het Franse fulminer (met het achtervoegsel -eren) 'met een bliksem doden' [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
fulmineren |
fulmineerde |
gefulmineerd |
zwak -d | volledig |
fulmineren [3]
- razen, tekeergaan, tieren
- feestelijk verlichten, illumineren
- knallen, ploffen
- Het woord fulmineren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fulmineren" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "fulmineren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fulmineren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -eren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 75 %
- Prevalentie Vlaanderen 79 %