Naar inhoud springen

familielid

Uit WikiWoordenboek
Versie door Snorrebot (overleg | bijdragen) op 13 jun 2019 om 16:47 (→‎top: vervanging sjabloon samenstelling)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·mi·lie·lid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord familielid familieleden
verkleinwoord familielidje familielidjes

Zelfstandig naamwoord

familielid o

  1. persoon beschouwd in zijn verhouding tot degenen met wie hij een familie uitmaakt
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be