familiebedrijf
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fa·mi·lie·be·drijf
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van familie en bedrijf
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | familiebedrijf | familiebedrijven |
verkleinwoord | familiebedrijfje | familiebedrijfjes |
Zelfstandig naamwoord
het familiebedrijf o
- (economie) een bedrijf dat eigendom is van familieleden waarin vooral familieleden werken, of dat wordt overgeërfd in de familie
- ▸ Dat gold in gelijke mate voor allebei hun zonen. In werkelijkheid was het natuurlijk niet helemaal in gelijke mate, dat besefte hij heel goed. Het was een aanzienlijk verschil om zoals zijn zoon Karl uit de oorlog te komen als kapitein van de marinereservisten met een diploma van de Handelshogeschool en verzekerd te zijn van werk in het familiebedrijf of zoals haar zoon Hjalmar een afgedankte sergeant te zijn zonder verdere opleiding. Maar in principe was het hetzelfde, aan klassenverschillen kon je niet veel doen.[1]
Hyponiemen
Vertalingen
1.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord familiebedrijf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142