exploderen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·plo·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ontploffen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Franse exploser (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
exploderen
explodeerde
geëxplodeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

exploderen

  1. ergatief door een scheikundige of natuurkundige reactie bijzonder snel en met een grote kracht uiteenspatten
     Een munitietrein die bedoeld was voor Finland was bij Krylbo geëxplodeerd, minstens dertig mensen waren gewond, een aantal zwaar, maar tot nu toe waren er nog geen doden gemeld.[4]
Synoniemen
Verwante begrippen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen