egaal
Uiterlijk
- egaal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gelijkmatig, glad’ voor het eerst aangetroffen in 1503 [1]
- afgeleid van het Franse égal (met het achtervoegsel -aal) [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | egaal | egaler | egaalst |
verbogen | egale | egalere | egaalste |
partitief | egaals | egalers | - |
egaal
- effen, eenkleurig
- Het kleedje was egaal rood.
- gelijkmatig.
- De lucht was egaal helder.
- onverschillig.
- 't Is mij egaal.
- glad, zonder hobbels, bobbels of klonten
- Ik maakte de grond eerst egaal voordat ik het gras ging inzaaien.
- Voor het maken van pannenkoeken heb je een egaal beslag nodig.
- Het woord egaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "egaal" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "egaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ egaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Achtervoegsel -aal in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %