dus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dus
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van kwantiteit: op deze wijze, aldus’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
  • In de betekenis van ‘nevenschikkend voegwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]

Voegwoord

dus

  1. om die reden, daarom (signaalwoord)
    • Het is mooi warm weer, dus trek ik geen trui aan. 
    • Hij had goed en hard gestudeerd, dus was hij niet bang voor zijn examen. 
Synoniemen
  1. daarom
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Afrikaans

Voegwoord

dus

  1. dus
Synoniemen


Fries

Bijwoord

dus

  1. dus


Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudnederlandse thus


Bijwoord

dus

  1. dus
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • dus

Werkwoord

dus

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord dusit