duik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • duik
enkelvoud meervoud
naamwoord duik duiken
verkleinwoord duikje duikjes

Zelfstandig naamwoord

de duikm

  1. een sprong waarbij men zich -meest ondersteboven- onder water begeeft
     Op 10 juli 2019 bereikt la belle fille op haar racefiets zwoegend de top. Ze zou net als haar voorgangers uit de 17de eeuw ook wel een frisse duik willen nemen, maar voorlopig volstaan gulzige slokken uit haar bidon.[1]
  2. het zich in water onderdompelen
     Ik stopte alleen om af en toe een duik in een meertje te nemen.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
duiken

duik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duiken
    • Ik duik. 
  2. gebiedende wijs van duiken
    • Duik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duiken
    • Duik je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Rob Gollin
    “De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord duik duike

Zelfstandig naamwoord

duik

  1. deuk
    «Die buffers het duike in.»
    Er zitten deuken in de bumpers.