dividend
Uiterlijk
- di·vi·dend
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘periodieke winstuitkering’ voor het eerst aangetroffen in 1745 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dividend | dividenden |
verkleinwoord | dividendje | dividendjes |
- (financieel) uitkering van (een deel van de) winst aan de aandeelhouders van een onderneming
- Over het dividend hoef je geen belasting te betalen, maar over de waarde van de aandelen wel.
- aandeelhoudersdividend, bonusdividend, cashdividend, interim-dividend, keuzedividend, slotdividend, stockdividend, vredesdividend
- dividendbelasting, dividendbewijs, dividendblad, dividendrendement, dividendreserve, dividendstop, dividenduitkering, dividendvrijstelling
1. uitkering van (een deel van de) winst aan de aandeelhouders van een onderneming
- Het woord dividend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dividend" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "dividend" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dividend op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be