discours
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dis·cours
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gesprek’ voor het eerst aangetroffen in 1578 [1]
- afgeleid van het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | discours | discoursen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord discours staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "discours" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "discours" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ discours op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be