debet
Uiterlijk
- de·bet
- In de betekenis van ‘tegoed’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1645 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | debet | - |
verkleinwoord |
het debet o
- (boekhouding) actiefzijde, linkerzijde van de balans met bezittingen en vorderingen
- debetbedrag, debetboeking, debetkaart, debetkolom, debetnota, debetpost, debetrekening, debetrente, debetsaldo, debetstand, debetzijde
- debet zijn aan iets
schuldig zijn aan iets
- Het woord debet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "debet" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "debet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be