debet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·bet
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘tegoed’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1645 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord debet -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

debet o

  1. (boekhouding) actiefzijde, linkerzijde van de balans met bezittingen en vorderingen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Antoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • debet zijn aan iets
schuldig zijn aan iets
Vertalingen


Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen