critica

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cri·ti·ca
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van kritiek met het achtervoegsel -a
enkelvoud meervoud
naamwoord critica critica's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de criticav

  1. vrouwelijke vorm van criticus
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
criticar

critica

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van criticar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van criticar