condenar
Uiterlijk
- con·de·nar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
condenar |
condenaba |
condenado |
volledig |
condenar
- overgankelijk veroordelen
- vervloeken, verdoemen
- afkeuren, verwerpen
- ergeren
- dichtmetselen, afsluiten
- «condenar a muerte»
- tot de dood veroordelen
- «condenar a muerte»
- [1] sentenciar
- [2] maldecir
- [3] desaprobar
- [4] irritar
- condenar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española